NATUURBEELD
Indien intens met de natuur wordt samengeleefd, echt in de natuur, is het erg logisch dat afbeeldingen terugkomen. Pas in latere fasen ging men abstractere vormen reproduceren (in ondermeer aardewerk).
In steenbergstenen, alsmede op vele zwerfkeien, zijn regelmatig DIERAFBEELDINGEN te zien. Ook veel voorkomend zijn godinnevormen en mannenhoofden. Afzonderlijke stenen bezitten vaak (meerdere) kenmerken van menselijke bewerking. Als regel betreft het meestal het hoofd of de basiscontouren van een dier. In een aantal gevallen staan er ok andere tekens of markeringen te lezen, zie verder in deze tekst.
We kunnen erover discussiëren of deze vormen op natuurlijke wijze zijn ontstaan of het werk van mensen zijn. Er is sprake van samenspel. De mens draagt zorgt voor SELECTIE van geschikte stenen waarin al bepaalde natuurgevormde kenmerken voorkomen. Die worden dan op bepaalde wijze gebruikt (opgesteld) en door vaardige mensenhanden verder bewerkt.
Met zogenoemde KLOPSTENEN. Graniet bewerkt met graniet. Een al aanwezige natuurlijke vorming wordt aldus geaccentueerd en er worden details aangebracht.
De officiële wetenschap wil er niets van weten. Maar voor degenen die willen ONTDEKKEN is er meer! Je moet er OOG voor willen hebben en zich dit laten ontwikkelen. De tand des tijds heeft tegengewerkt en daar moet je ook doorheen kunnen kijken, oftewel dit vereist een open geest, intentie en misschien vaardigheid. Niet alles is natuurlijk altijd even goed zichtbaar. Laten we niet vergeten dat wat we nu zien een overblijfsel is, stukken van SKELETTEN, restanten van de originele setting! Tevens zijn bepaalde vormen wat subtieler (in veel stenen zijn er meerdere vormen te bespeuren) en soms mede afhankelijk van lichtval en zelfs vochtigheid. Dan komen sommige afbeeldingen wat duidelijker tot uiting. Vele andere zijn erg duidelijk maar je moet het dus wel
willen zien.
In de officiële wetenschap is er geen oog voor deze vormen. Men ontkent het bestaan, de betekenis en het belang ervan. Ook de menselijke factor wordt hier domweg ontkend. Alles wordt weggezet als zijnde alleen toevallig geofact. Natuurlijk is het deels hieraan relateerbaar: natuurlijke vorming vormt altijd het beginpunt.
Neanderthalers die hier al leefden in warmere tussenperioden gedurende de laatste ijstijd (De Weichsel-ijstijd: 110.000-10.000 jaar geleden) waren minder primitief dan geloofd wordt. Zij brachten deze tekenen opzettelijk aan. Deze afbeeldingen zijn te beschouwen als sporen van intelligente natuurlijke afstemming.
INVENTARIS HUNEBED
Wat wordt er zoal aangetroffen in een hunebed?
RESTEN VAN DODEN?
Van
Giffen spreekt:
"Zelf heb ik bij al mijn opgravingen alleen maar wat verbrande stukjes bot gevonden". Hij refereert er in ditzelfde fragment aan dat in Duitsland wel skeletdelen zijn geborgen. Jan repliekt dat het ook hier (Rostock 1 en 2) alsmede bij elders genoemde in Denemarken gevonden resten, gaat om incidentele bijzettingen uit veel latere tijden.
Rene Edens vond in 1983 ook wat verbrande botresten in D27. Hein Klompmaker, de directeur van het Hunebedcentrum, geeft toe dat deze gedateerd zijn in de Bronstijd.
In vroegere tijden trof men in en om het hunebed urnen of asbussen aan. Van Lier geeft in zijn 'Oudheidkundige brieven' verslag van zijn opgraafwerk in de 17e eeuw. Deze urnen bevonden zich echter niet op de originele vloer maar stammen uit latere tijdperken. Vandaar dat ze eerder werden aangetroffen. Sporen van eventueel restantmateriaal zijn daarbij niet onderzocht, de techniek was minder ver. Waar deze gebleven zijn is een raadsel maar regelmatig duiken ze op uit particuliere collecties.
Men moet dus doorgraven! De originele vloer ligt doorgaans ongeveer een meter lager dan nu gangbaar wordt tentoongespreid. Namelijk ter hoogte van de onderkant van de zijstenen!
VLOER
In eerdere tijden werd er, met de stand van kennis en techniek van destijds, slordiger opgegraven. Later werden 3D-technieken gebruikt waardoor ook bijvoorbeeld de stand van een scherf werd vastgelegd. Maar ook bij de opgravingen van Van Giffen werden al verschillende vloeren onderscheiden. Klok (1979, pagina 107-108) noemt D30 waar er 4 vloerhoogten werden aangetroffen. Met daarop resten van aardewerk: de scherven werden blijkbaar niet geruimd. Vermoedelijk pasten zij binnen een rituele context. De vloer werd telkens opgehoogd.
Er was in die eerdere tijden van opgraving vaak minder oog voor detail. Jan vertelt dat bijvoorbeeld de vloer van D53 bestond uit alleen rozegetinte stenen. Ook aangetroffen drempels bij sommige hunebedden kregen verder amper aandacht.
AARDEWERK
Op deze originele vloer worden regelmatig grote hoeveelheden scherven van aardewerk materiaal aangetroffen.
Van verschillende soorten gebruiksvoorwerpen. Doorgaans zijn deze dus gebroken, wat mij de norm lijkt: duizenden jaren na dato!
Hierbij geen urnen waaruit geconcludeerd wordt dat doden begraven werden, vanuit het idee dat een hunebed een graf is.
Omdat het hunebed een afgeschermde omgeving betreft, zijn met geduld en toewijding veel scherven tot potten te herleiden. In tegenstelling tot dezelfde soort scherven die elders in het veld in nederzettingsterreinen worden aangetroffen: die zijn meestal gefragmenteerd.
http://www.hunebedden.nl/bekers.htm
In het HunebedCentrum te Borger zijn er trechterbekers te aanschouwen. Fraaie stevige handzame exemplaren. Regelmatig is er ook een plek of zijn er meerdere plekken in de directe omgeving van het hunebed zelf waar veel aardewerk ligt. Soms verzameld in een kuil, soms verspreid. Dit duidt op ritueel gebruik aangezien het voornamelijk gebruiksaardewerk betreft.
Qua soorten worden genoemd: trechterbekers, emmers of schouderpotten (= amforen ), (voet-) schalen of 'bakplaten': dit zijn meer waarschijnlijk een soort soepborden. Ook hier is weer sprake van enige wildgroei aan benamingen. In benamingen zit ook onontkoombaar standaard een stuk interpretatie verweven. Interessant is natuurlijk de vraag welke diverse functies deze vormen hadden.
Een apart soort heel fraai en functioneel aardewerk is het zogenoemde kraaghalsflesje.
Deze duiden m.i. zeker ook op ritueel gebruik! Er zijn daarin soms resten vet of zwavel aangetroffen, wat medicinaal/cosmetisch gebruik impliceert. Ook de "zuigflesjes" (zie foto) lijken te wijzen op ritueel gebruik.
Doordat er verschillende opeenvolgende modes ("horizonten" genoemd) waren betreffende versiering van het aardewerk, kunnen deze onderscheiden fasen worden gerelateerd aan datering. Dit is ook gekoppeld aan op welke diepte van de vloer het aardewerk is aangetroffen. In eerdere opgravingen had men hier minder oog voor: het was toen meer spitten en puin ruimen...
In een aantal Nederlandse hunebedden zijn dus restanten van honderden stuks gebruiksaardewerk gevonden. Vooruitlopend op het volgende deel van dit artikel zou dit kunnen wijzen op een soort herbergfunctie, voor de eigen wat grotere gemeenschap. In andere hunebedden werd er maar weinig gevonden en in een hoop hunebedden ook NIKS! In andere landen zijn er ook massa's hunebedden opgegraven zonder aardewerkresten! Er is dus absoluut geen sprake van een eenduidig gebruik.
Jan ontdekte
G2 en G3 bij Glimmen. Achter zijn rug om werd het onderzoek uitgevoerd, hij werd daar op geen enkele manier bij betrokken of zelfs maar op de hoogte van gehouden. De vergaande conclusies van
Anne Brindley op basis van de grote hoeveelheid aangetroffen aardewerk worden aangevochten aangezien dit slechts is gebaseerd op enkele hunebedden. En wetenschappelijk giswerk dat weer gepresenteerd wordt als feit.
Jan meldt dat het soort aardewerk dat gevonden wordt in hunebedden te relateren is aan de functie van het specifieke hunebed!
STENEN WERKTUIGEN/WAPENS
Van verschillende soorten vuursteen in diverse kwaliteiten. Aangetroffen zijn (vuist-)bijlen, messen (met houten handvat, dit is niet bewaard), priemen, schrapers (bedoeld voor velbewerking, ontbasten van bomen e.d.), klingen (= een soort sikkelmesje voor oogsten van planten) en pijlpunten. Vraag blijft wat als werktuig of als wapen beschouwd wordt.
Sommige aangetroffen voorwerpen, de foutief benaamde vuistbijlen, zijn kunstzinnig bewerkt (zie kader STEENTIJDKUNST). Mogelijk werden deze voorwerpen doorgegeven (overgeërfd). Mijns inziens waren dit een persoonlijke talismannen met toegevoegde betekenis.
Deze voorwerpen komen meer incidenteel voor. Niet in elk inventaris. Wel soms in enorme hoeveelheden in nederzettingen. Jan verhaalt over 123.000 stuks (!) bij een niet-gepubliceerde opgraving te Bergumermeer.
Het lijkt er daarom op dat deze voorwerpen in hunebedden vergeten of verloren zijn. Net als bij het aardewerk is er geen sprake dat het aparte soorten speciaal vervaardigde exemplaren betreft.
Sporadisch incidenteel wordt een wat genoemd wordt "
strijdhamer" gevonden. Deze stammen ook uit een later tijdperk. Waarschijnlijk is er sprake van hergebruik van een hunebed. Meer hierover in deel 2!!
Tot slot zijn er in een hunebed nooit speciale bijlen aangetroffen die een rituele
kosmologische betekenis hadden binnen de cultuur van de bouwers. Terwijl dit als zodanig wel de ultieme grafgift zou vormen.
'OVERIG'
Kralen van barnsteen, git en/of koperen voorwerpen/sieraden komen ook sporadisch voor. Omdat ze soms gevonden worden, werden deze -evenals de vuursteen voorwerpen- gezien als GRAFGIFT.
Naar verluid is er in enkele hunebedden onder de vloer een geplaatste maalsteen aangetroffen. Dit lijkt mij een nogal duidelijke aanwijzing van kosmologische significantie: de maalsteen had een belangrijke plaats binnen de cultuur en was daarom omkleed met respectvol ritueel om deze functie te benadrukken. Een paar jaar geleden is een grondscan uitgevoerd in ons grootste hunebed D27. Daarbij werden vormen onderscheiden onder de vloer. Mogelijk ligt ook hier een dergelijke maalsteen.
Eerder werd binnen de wetenschap strict geloofd dat het aardewerk (alsmede alle andere aangetroffen voorwerpen) een GRAFGIFT waren:
"
Het feit dat in eveneens voorkomende, individuele VLAKGRAVEN van de TRB-cultuur het aantal meegegeven stuks aardewerk meestal beperkt bleef tot één of enkele, geeft ons de zekerheid dat in de hunebedden in de loop der tijd honderden doden werden bijgezet."
Klok, Hunebedden in Nederlnad, 1979, p.39
Op basis van deze aanname wordt door middel van extrapolatie een hunebed nogal arrogant geclassificeerd als massagraf. In het wetenschappelijke discours wordt gestreden over de vraag wat voor soort graf een hunebed eigenlijk voorstelt. Volgens anderen, namelijk o.m.
Anna Brindley die monnikenwerk met de serviesscherven heeft verricht, is het een speciaal graf. Volgens mij (en andere anderen) is het echter geen graf.
Met Jan op stap vind hij een AFSLAGJE direct naast een hunebed. Dat is een flintertje dat afgeslagen is van een door mensen bewerkt stuk vuursteen. Voorheen werd dit beschouwd als afval. Maar deze vlijmscherpe kleine stukjes vuursteen kunnen functioneel gebruikt worden, het is een soort minimesje. Vroeger lagen hunebedplekken er vaak bezaaid mee vertelt hij, zowel binnenin als erbuiten. Oftewel: er werd flink geknutseld! Weer een TEKEN dat zich niet rijmt met een opbergplek voor doden. Of je moet gaan geloven dat ritueel zich rondom doden afspeelde. Dat is dan ook de denktrend die hedendaags officieel opgeld doet.
Mede door het werk van Anna B. en Karsten W. is er binnenin het wetenschappelijk bastion al meer oog ontstaan voor ritueel doel. Alleen wordt dit dan weer geheel ingebed binnen de ingebakken allesoverrulende grafthese.
OUDERDOMSBEPALING
Waar in de tijd zijn de hunebedden gebouwd? Over de OUDERDOM bestaat inmiddels aardige wetenschappelijke consensus.
Door toepassing op aangetroffen sporenmateriaal (o.m. pollenanalyse) uit de originele dekheuvel van met name de C14-halfwaardetijd-methode is de ouderdom minimaal op zeker zo’n 5000 jaar gedateerd.
Een nieuwe methode die in de toekomst -bij vaardig gebruik- mogelijk aanvullende data kan leveren is thermoluminiscentie.
De geschiedenis der aarde omvat achtereenvolgens de gedefinieerde
tijdperken van achtereenvolgens: Precambrium, Cambrium, Ordovicium, Siluur, Devoon, Carboon, Perm, Trias, Jura, Krijt, Paleoceen, Eoceen, Plioceen, Pleistoceen en Holoceen.
Vanaf Midden-Pleistoceen (126.000 - 781.000 jaar geleden) begint menselijke
bewoning.
Laat-Pleistoceen is dan tot aan het eind van de laatste ijstijd. De indeling van menselijke tijdperken is te zien in onderstaande tabel. Dit zijn weer andere (overlappende) benamingen. Tijdens het Paleolithicum waren er diverse ijstijden. Tijdens de Saale-ijstijd zijn de grote keien hier aangevoerd. De hunebedden liggen voornamelijk op de
Hondsrug.
NAAM DATUM (einddatum = tevens start volgende tijdperk)
Paleolithicum -500.000 tot -10.000 BC (dus 12000 jaar geleden)
Mesolithicum tot –5300 BC
Neolithicum tot –2000 BC
Bronstijd tot -800 BC
Ijzertijd tot ongeveer tot jaar 0
Romeinse tijd tot 400 AD
Middeleeuwen tot 1.500 AD
Deze dateringen verschillen enigzins per regio, niet overal begonnen ze precies gelijk. Vaak is er sprake van enige honderden jaren verschil voordat een ontwikkeling zich uitbreidde naar verdere regio's. Daarbij is er dus ook sprake van overlapping. De wereld was een stuk trager toen wat dat betreft. Des te verder men teruggaat, des te groter die verschillen. Over culturele indelingen gaan we volgende keer doorbomen.
De gebruikte stenen zijn gedateerd op tussen een anderhalf miljard tot aan enige tientallen miljoenen jaren oud, afhankelijk van het soort steen. In het HunebedCentrum Borger is er buiten een grote stenentuin. Met daarbij bordjes met details. Genoemd worden diverse soorten graniet, gneis, rapakivi, zandsteen en vuursteen. Verder migtatiet, pegmatiet, conglomeraat, porfier, helleflint, diabaas en nog meer moois. De specifieke naam is meestal verbonden met het herkomstgebied. Ook combinaties van soorten steen komen vaak voor.
Stenen zijn vaak zeer fraai wanneer ze doorgezaagd worden.
Wanneer stenen als levend beschouwd worden, zoals natuurvolken dat vaker doen, kan gesteld worden dat ze heel wat meegemaakt hebben. Dat er ervaring in opgeslagen ligt waarmee contact gemaakt kan worden.
Dat afzonderlijke hunebedstenen evenals opgestelde zwerfkeien vaak tekenen van menselijke bewerking vertonen kan aangevoerd worden als bewijsmateriaal dat er in een eerder tijdperk al sprake was van steenbewerking. Immers hunebedstenen lagen ingegraven in een dekheuvel. Bewerking van deze stenen aan de buitenzijde (wat vaak het geval is) lijkt dan geen enkel nut te hebben. Dit duidt er dan op dat deze stenen al eerder bewerkt werden. Dit is in overeenstemming met aantreffen van eerdere tekenen van kunstzinnige bewerking op wat foutief "vuistbijl" genoemd wordt. Zie het kader
STEENTIJDKUNST.
Ik plaats een vraagteken terug: als er op de vloer aardewerk wordt aangetroffen, is dat dan bewijs van bouw van de ruimte waarin dit wordt aangetroffen? De conclusie nu is van wel, maar de werkelijkheid is minder stellig.Er zijn namelijk ook veel hunebedden waar geen aardewerk in is aangetroffen.
VAN VERNIETIGING NAAR BESCHERMING
Betrapt! Hier een voorbeeld van hoe in eerdere eeuwen hunebedden vernietigd werden. In dit soort boorgaten werd vervolgens springstof geplaats om grote stenen te splijten. Dit plaatst de rol van de TEGENNATUURLIJKE KERK wederom in discutabel daglicht.
In confrontatie met restanten van aloud natuurlijk gebruik en sporen van een heidens verleden, riep de kerk
-vanuit rigide mindset- op tot vernietiging omdat het 'bijgeloof' en "duivelswerk" zou zijn. Zo werd DOORGEBRUIK ontregeld en kennis koudgesteld. Door de kerkinstitutie werd er in samenspel met de wereldlijke macht in de late middeleeuwen en daarna nog een CULTUUR VAN VERRAAD gecreeerd: aangevers kregen een deel van de verbeurdverklaarde bezittingen bij schuldigverklaring, wat vrijwel altijd geschiedde. Ze gingen los.
Door stenenjatters werden veel hunebedden gesloopt. Ten behoeve van hergebruik in funderingen en muren van kerken. Onder meer in de oostgevel van de Hervormde Kerk te Odoorn. Ook in de toren van de Grote Kerk te Emmen. Veel kleinere stenen (kransstenen en stopstenen: kleinere stenen tussen de grote keien om het hunebed dicht te maken) werden verwerkt voor dijkverzwaring en bestrating. Volgens verhaal werden er in o.m. Anloo en Wolvega doodleuk exemplaren van de tegennatuurlijke kerk plompverloren bovenop een bestaand hunebed geparkeerd. Ook Rooden en Leegkerk worden in dit opzicht genoemd.
In 1734 vaardigden de autoriteiten te Drenthe een Resolutie met een benodigd verbod op steenroof uit. Er kwam een flinke boete op te staan. In 1846 werd deze hernieuwd. Om verdere sloop te voorkomen werden de hunebedden gaandeweg door de Provincie en later ook het Rijk aangekocht.
Er is nu in tegenstelling tot voorgaande tijden dus sprake van bescherming der steenhopen. Dat is heel wat waard, al blijft vandalisme soms wel een probleempje. Jan is minder lovend over officieel: hij wijst erop dat veel restanten van originele aardeheuvels (rond 1870) opzettelijk werden afgegraven.
Nu dreigt men weer door te gaan slaan in overbescherming. Er is sprake van grote plannen met een zoveelste subsidieslurpend prestigeproject:
Geopark De Hondsrug
De opzet is om sponsoring door bedrijven aan te trekken. Die kunnen dan op die manier hun duurzaam imago opkloppen. Hein Klompmaker, de directeur van het Hunebedcentrum te Borger, opperde onlangs in een radiouitzending van het onzalige idee om glazen stolpen over hunebedden te gaan plaatsen om te voorkomen dat er nog ('onrespectabel') op de monumenten kan worden gelopen. Het bleek een 1 april grap maar het was tevens een
proefballonnetje.
Tijdens eerdere restauratie werden de skeletten van de overgebleven stenen met de kennis en mogelijkheden van toen door Van Giffen in begin 20e eeuw recht opgezet. Gereviseerd naar beste kennis en kunde al verdwenen soms hele kamers in dat proces omdat veel steendelen verdwenen zijn zonder veel spoor achter te laten. Door middel van cementplombes is soms aangegeven waar, herleid door bodemarcheologen, stenen stonden.
NAAMGEVING HUNEBED
Oja, waarom heten deze massieve stenen kolossen eigenlijk "hunebedden"?
De verwarring begint feitelijk gelijk al bij de benaming. De herkomst van het woord is niet geheel duidelijk. Officieel heet het dat de naam "hunebed" is ontstaan door een achterhaalde interpretatie over de bouw, namelijk dat gedacht werd dat dit door reuzen geschied was: "In de 17e eeuw dacht de Coevorder predikant Picardt dat alleen '
huynen' (reuzen) tot een dergelijke prestatie in staat konden zijn geweest."
Deze Picardt was geboren in Duitsland alwaar men naar verluid al sprak over "Hünenbett en Hünengrab". Al wijst
Van Ginkel erop dat Picardt de naam hunebed alleen gebruikte om aardeheuvels mee aan te duiden waarin doden begraven lagen.
Volgens een andere bron was het woord hune al in de 14e eeuw in het Drents dialect aanwezig.
Bert Huiskes, ROB, Nederlandse Archeologische Rapporten, nummer 10, 1990, pagina 12
In het bekende gedicht van
Titia Brongersma, gepubliceerd kort na Picardt, verbasterde het woord al gelijk naar hunnebed. Door weer anderen werd dit overgenomen als "hunnenbed". Deze spellingen liepen lang door elkaar. De naam hunebed wordt gebruikt omdat deze als gebruikelijk woord geaccepteerd is en terwille van duidelijkheid zal ik dat hier meestal ook doen. Al spreek ik goed onderbouwd persoonlijk liever over aardetempel.
Het gekozen woord is elitair van aard. Authentieke volksbenamingen zijn anders, vooral: "holle barchies"
(holle bergjes), "stienbarge" (steenbergen), "dikke stienen" en spellingsvariaties hierop. In Ierland: "lovebeds"! Ook bezitten individuele hunebedden soms een eigen overgeleverde volksnaam. Opmerkelijk is dat deze volksbenamingen geen associatie met grafgebruik geven.